Begrippenlijst

Lees hier de betekenis van veelvoorkomende woorden die wij gebruiken op de website en in Agenda 2.0.

  • De set van condities die nodig is om algemene soorten algemeen te laten zijn, blijven of worden. Het is de minimale kwaliteit van het leefgebied van soorten die nodig is.

  • Biodiversiteit is de veelzijdigheid aan leven in al zijn vormen. De verscheidenheid aan soorten binnen de natuur is zowel de hoeveelheid en variatie tussen soorten (planten, dieren, micro-organismen en schimmels), als de genetische variatie binnen een soort. De variatie tussen soorten is belangrijk voor het goed functioneren van voedselpiramides en het sluiten van kringlopen. De genetische diversiteit is daarnaast van belang om de kans op uitsterven van een soort te verkleinen.

  • Een ecosysteem is een geheel van planten, dieren en micro-organismen die in een gebied voorkomen en elkaar beïnvloeden. In dit bewegend systeem speelt ook de abiotiek, oftewel de niet-levende omgeving, een belangrijke rol. De wisselwerking vormt het ecosysteem. Een voorbeeld van een ecosysteem is een bos, een koraalrif of een grasland. Maar denk ook aan kleinere ecosystemen, zoals een boomholte.

  • Een netwerk van landschapselementen, zoals singels, beken, houtwallen en bomenrijen, waar planten en dieren leven. Dit netwerk van groene en blauwe elementen vormt de verbinding tussen natuurgebieden en draagt bij aan een brede biodiversiteit.

  • Oplossingen die gebruik maken van elementen uit de natuur, ter bevordering voor de mens en de natuur.

  • De natuur is alles op aarde wat niet door de mens is gemaakt, zoals planten, dieren en bergen. Dit is natuur op zowel het land als in het water, in (beschermde) natuurgebieden, de stad en in het landelijk gebied.

  • De mate waarin maatschappelijk en economische activiteiten verweven zijn met de natuur en er bewust ruimte voor biodiversiteit wordt gecreëerd. Dit houdt in dat bij elke fase van activiteiten - planvorming, beleid, besluitvorming en beheer- natuur centraal staat.

  • Het gaat bij natuurinclusief handelen om drie componenten: voorkomen van natuurschade, benutten van natuurlijke kansen en verbeteren van natuurkwaliteit.

  • De mate waarin de natuur tegen een stootje kan (robuustheid) en de mate waarin de natuur in staat is zich te herstellen. Bijvoorbeeld het in staat zijn om zich te herstellen van verstoringen of zich aan te passen aan wisselende omstandigheden (veerkracht). Een belangrijke maatstaf voor natuurkwaliteit is biodiversiteit.

  • True pricing geeft de werkelijke prijs van een product aan. Hierin worden niet alleen de directe kosten meegenomen, zoals materiaal- en arbeidskosten, maar ook de indirecte kosten, zoals schade aan mens en milieu.